De banjo verleent aan het Banjo-Orkest zijn karakteristieke klankkleur.
Het type banjo dat bij ons bespeeld wordt is geen 5-snarige bluegrassbanjo met een lange hals zoals in veel jazz-orkestjes, maar een 8-snarige banjoline met een kortere hals.
De naam banjoline is een samentrekking van banjo en mandoline, wat
een perfecte benaming is, want het instrument heeft van beide
bepaalde eigenschappen:
- Het is een banjo want er is geen volle houten klankkast, maar het
bovendeel van die resonantieruimte bestaat uit een opgespannen vel.
Dit resulteert in een krachtige en volle klank.
- Het is een mandoline want de hals is even lang en er zijn ook 4
keer 2 snaren (GDAE), wat trillen vergemakkelijkt. Men bespeelt de
banjoline net zoals een mandoline.
De favoriete banjoline van het vroegere orkest was deze van het merk
Marius. Deze firma bestaat helaas niet meer en er zijn nog maar
weinig fabrikanten van die banjo-mandoline, een instrument dat rond
1950 tamelijk populair was.
De meeste van onze banjo-spelers tokkelen nog op zo'n oude Marius en
zijn er zeer aan gehecht omwille van zijn superieure heldere klank.